GESCHIEDENIS

De liberale vrouwenbond op het voorplan

Marthe Boël

De georganiseerde vrouwenbeweging kwam in de naweeën van de Eerste Wereldoorlog in een stroomversnelling terecht. Vrouwenemancipatie verwierf een vaste plaats op de politieke agenda.

Marthe Boël (foto) en Jane Brigode organiseerden in 1920 het eerste Liberaal Vrouwencongres en stichtten nog datzelfde jaar te La Louvière en in 1921 te Brussel de twee eerste liberale vrouwenafdelingen. In 1923 richtten Boël en Brigode samen met ondermeer Alice Buysse, zus van Cyriel Buysse, en Emilie Speth, echtgenote van Eduard Pecher, de Nationale Federatie der Liberale Vrouwen op. Ook de Moerbeekse vrouwenbond werd in 1921 opgericht, wat haar tot één van de oudste van het land maakt. Deze stichting, twee jaar voor de oprichting van de nationale federatie en in hetzelfde jaar als de pilootafdeling in Brussel, kan naar alle waarschijnlijkheid een eerder eenvoudig worden verklaard. Barones Marthe Boël was de dochter van Marie Lippens en Oswald de Kerchove de Denterghem en was dus, net als de burgemeester van Moerbeke, een kleinkind van August Lippens.

Madeleine Peltzer, de echtgenote van Maurice Lippens, zat de eerste vergadering voor en verzamelde rond zich een bestuur waarin naast Marie Dhanis de echtgenotes van Paul Haeck, Hippolyte Hellebuck, Gustaaf Peeters, Jan Debuysscher en Albert Mariën zetelden. Tijdens de eerste publieke bijeenkomstin 1922 werden de eerste vijftig leden ingeschreven. Doel en jaarprogramma van de vrouwenbond werd als volgt samengevat: “Oorspronkelijk had onze vereniging tot doel, het verspreiden der liberale gedachte, hulp verschaffen aan noodlijdenden en oudere mensen, zieke leden bezoeken, het inrichten van een kerstfeest voor de kinderen van haar leden en het beleggen van één algemene vergadering met tombola.” Het sociale en caritatieve aspect zal in de praktijk veruit het belangrijkste worden. Met dat doel voor ogen zullen zij in de loop der jaren verschillende subverenigingen oprichten of rechtstreeks deelnemen aan caritatieve initiatieven van de gemeente en de partij. Het eerste bestuur werd in de loop van 1922 aangesteld en stond onder leiding van erevoorzitster Madeleine Lippens-Peltzer, voorzitster Maria Bauche, echtgenote van Jean Mariën en de echtgenotes van Remi Vanderdonck (ondervoorzitster) en Gustaaf Peeters (secretaris).

Net zoals voor de verenigingswereld in het algemeen, was het interbellum een bloeiperiode. Het aantal leden liep vlug op en nog voor haar tiende verjaardag overschreed de vrouwenbond de kaap van duizend leden. Als we vervolgens lezen dat in 1935 de vrouwen uit Koewacht overstapten naar de vrouwenbond uit Stekene en dit aan het bestuur de opmerking ontlokte dat het ledenaantal daardoor helaas gezakt is naar “maar” duizendhonderdveertig, mogen we rustig besluiten dat de vereniging zich geen zorgden over haar succes hoefde te maken. De financiering van hun activiteiten kwam in hoofdzaak uit drie bronnen: er waren de opbrengsten van de eigen activiteiten zoals bals en koffietafels, er was de subsidiëring door de partij en er was de milde steun van de dames Lippens. Voor wat de partij betreft was de vrouwenbond duidelijk een prioriteit: na de liberale harmonie ontving zij gemiddeld de hoogste subsidie. De familie Lippens deed haar schenkingen in functie van de heersende noden. Als bijvoorbeeld in 1930 de economische crisis voelbaar werd, kwam de familie onmiddellijk over de brug met de mooie som van negenduizend frank, die de vrouwen vervolgens aan noodhulp konden besteden. Het bestuur en de organisatie van de liberale vrouwenbond wordt gekenmerkt door een vrij grote stabiliteit doorheen de tijd. Pas in 1944 werd het bestuur grondig herzien en zelfs dan was het aantal wijzigingen nog zeer beperkt. Mevrouw Jean Lippens volgde mevrouw Maurice Lippens op als erevoorzitster en Jeanne Haeck volgde mevrouw Jean Mariën op als voorzitster. De schoondochter van Jean Mariën, Madeleine Leyn, werd ondervoorzitster. Mevrouw Hellebuck bleef secretaris en kreeg als hulpsecretaris Maria De Mey-Coppens. Het ledenaantal moest na de verschrikkingen van de oorlog heropgebouwd worden en schommelde van 1944 tot 1946 rond de achthonderd. Het bestuur lanceerde einde 1946 een wervingsoffensief en kon 1947 ingaan met opnieuw meer dan duizend leden.

In 1944 werd ook de vrouwelijke Jonge Wacht heropgericht (een eerste stichtingsdatum werd helaas niet teruggevonden) met Anna Hermans als voorzitster. Deze vereniging werd in 1946 terug opgeslorpt in de vrouwenbond zelf maar behield eigen activiteiten. Enkel voor wat de feesten en de sociale activiteiten zoals ziekenbezoek betrof werden zij door de vrouwenbond ingeschakeld. Halverwege de jaren vijftig gingen zij opnieuw een afzonderlijke vereniging vormen met het oog op de samensmelting met de mannelijke Jonge Wacht in 1959.

Zes jaar later, in 1953, nam mevrouw Haeck ontslag als voorzitster, maar bleef ondervoorzitster, en werd opgevolgd door Madeleine Leyn, de echtgenote van Albert Mariën, maar bleef dit slechts een jaar. Haar echtgenoot werd immers aangesteld tot gouverneur van Oost-Vlaanderen en ook zij trok zich terug uit het partijpolitieke verenigingsleven. Gunilla Lippens-de Dardelle, echtgenote van Jean Lippens, volgde haar op. In 1966 overleed Gunilla Lippens en haar dochter, Lucie Lippens, werd de nieuwe voorzitster. In 1977 werd zij vervangen door Liliane Adriaensen-Straelen, sinds 1972 ondervoorzitster en de echtgenote van Oswald Adriaensen. Gegevens over het aantal leden na 1945 zijn schaars. De opbouw die in 1947 begon gaat gestaag door in de vijftiger jaren. In 1951 zijn er negenhonderdzestig leden, in 1952 negenhonderdnegentig en in 1953 duizendtwintig. Pas voor 1960 krijgen we een nieuw cijfer, duizendhonderdenvijf. Later vinden we duizendhonderdvierenveertig in 1962, “meer dan duizend” in 1969, 1974 en 1976 en tenslotte duizendtweehonderdzesendertig in 1983. De veel voorkomende leegloop van verenigingen vanaf de jaren zeventig blijkt dus allesbehalve van toepassing te zijn geweest voor de PVV-Vrouwen van Moerbeke. In 2005 nam Liliane Adriaensen ontslag na dertig jaar voorzitterschap. De leden kozen Dominique Moors-Adriaensen, haar dochter en echtgenote van VLD-afdelingsvoorzitter Geert Moors, tot haar opvolgster. Zeven jaar later, na de gemeenteraadsverkiezingen van 2012, maakte Dominique Moors plaats voor Edith Bogaert.

In tegenstelling tot de Liberale Associatie of de Liberale Jonge Wacht maakten de vrouwen zo goed als geen gebruik van hun numerieke sterkte om een grote rol te gaan spelen binnen de Nationale Federatie van Liberale Vrouwen. Zo werdbijvoorbeeld Madeleine Leyn door Georgette Ciselet in mei 1946 gevraagd om provinciaal voorzitster te worden, wat zij weigerde. Hoofdargument was dat het bestuur van de afdeling Moerbeke net wegens de goede werking een voltijdse bezigheid was en de Moerbeekse vrouwen daarom geen zin hadden om veel tijd te gaan verliezen met zaken zoals het bemiddelen in voor hen irrelevante discussies tussen de andere Oost-Vlaamse afdelingen.

Het uitgebreide liefdadigheidswerk van de vrouwenbond vinden we op meerdere niveaus. Van bij de oprichting in 1921 zal de bond fungeren als een van de caritatieve doorgeefluiken voor de familie Lippens. De vrouwen kregen een gedeelte van de eindverantwoordelijkheid door te bepalen welke gezinnen noodhulp konden gebruiken, of het nu ging over voeding, brandstof of hulp in het huishouden. Hierbij werd nauw samengewerkt met de partijraad die de werking regelmatig evalueerde, de boekhouding controleerde en voor aanvullendesteun zorgde waar nodig en mogelijk. In 21e-eeuwse context een uitermate seksistische procedure die echter moet gezien worden in de toen nog beperkte juridische handelingsbekwaamheid van de vrouw … Meest gestructureerd was ongetwijfeld het Werk van het Kledingstuk, opgericht door de partijraad in 1930, met als doel het verzamelen van fondsen en van kleding zelf voor de leerlingen van de gemeentescholen. Generaties leden van de vrouwenbond hebben vele uren thuis truien zitten breien, jurken in elkaar naaien, enzoverder. Gezien de hoeveelheid zelfgemaakte kleding die jaarlijks werd aangeboden, moet dit een niet te onderschatten thuisactiviteit zijn geweest. Het materiaal werd aangekocht met giften van de partij of van de familie Lippens en met de opbrengst van activiteiten, waaronder het jaarlijkse liefdadigheidsbal. Het Kledingstuk was actief tot in de jaren vijftig, wanneer het een stuk moeilijker werd om de behoeften op te sporen. De armoede in het algemeen ging een meer verborgen leven leiden en de vrouwenbond paste noodgedwongen haar werking aan. Waar vroeger het liefdadigheidswerk centraal werd geleid door het bestuur, ging men vanaf 1956 de nadruk leggen op de rol van de wijkverantwoordelijken die veel rechtstreekser met de noden te maken kregen. Andere sociale verenigingen kregen een permanente of een occasionele helpende hand van de vrouwenbond. Voorbeelden zijn onder meer het Nationaal Teringlijdersfonds waarvoor in 1931 bloemen werden verkocht of het Nationaal Comiteit tot Hulpverlening dat in 1935 via een intekenlijst en via Kinderheil werd gesteund. Vooral de in 1933 opgerichte Moerbeekse afdeling van het Rode Kruis, die later onder de patronage van Lucie Lippens kwam te staan, kreeg alle mogelijke steun van de liberale vrouwen, ondanks het feit dat de leden en medewerkers voor het grootste gedeelte uit katholieke hoek kwamen. Reeds tijdens het interbellum - een exact stichtingsjaar is helaas onbekend - werd in Moerbeke, op initiatief van de liberale vrouwen, ook een Raadpleging voor Zuigelingen opgericht.

De bond organiseerde ook tal van ledenactiviteiten. De traditionele koffietafels met tombola werden afgewisseld met palingfestijnen en banketten en jaarlijks was er het bal en de algemene vergadering. Er werd veel aandacht geschonken aan het samenhorigheidsgevoel en aan de onderlinge solidariteit, team building avant la lettre. Na de Tweede Wereldoorlogwerden de activiteiten gedeeltelijk gemoderniseerd. Koffietafel en algemene vergadering werden behouden, maar men begon met het inrichten van daguitstappen; de vrouwen gingen naar de opera of naar het toneel in Gent, organiseerden variété en toneel in Moerbeke zelf of kregen voordrachten en demonstraties aangeboden. Er kwamen kook-, schilder- en yogalessen en men richtte opnieuw een eigen turnkring op. Speciale aandacht ging uit naar de kinderen van de leden, die elk jaar gratis konden deelnemen aan een sinterklaasfeest of een kerstfeest en aan een kinderbal in de carnavalsperiode. Er werd poppenkast gespeeld, nonkel Bob kwam naar Moerbeke en in Cinema Modern werden kinderfilms geprogrammeerd. Uit de eigen werkingsmiddelen werd een budget voorzien waarmee voor twee- tot driehonderd kinderen jaarlijks snoep en speelgoed of kleding kon worden gekocht. Op onrechtstreekse wijze was de bond trouwens steeds nauw betrokken bij de zorg voor de kinderen, denk maar aan het Kledingstuk, de Schoolsoep of de Raadpleging voor Zuigelingen die reeds werden vernoemd, maar ook aan een aantal andere projecten zoals de Schoolkolonie en later de sneeuwklassen.

Het politiek belang van deze grote vrouwenorganisatie binnen Moerbeke mag niet worden onderschat. Meer dan één zesde van de Moerbeekse bevolking was lid van deze vereniging. Indien we dit omzetten in voorkeurstemmen bij de gemeenteraadsverkiezingen, zien we dat de bond de mogelijkheid had om als groep bepaalde politieke eisen te stellen. Ze slaagden er bijvoorbeeld in om vanaf 1926 ononderbroken een vertegenwoordigster in de gemeenteraad te hebben, op een schepenzetel was het wachten tot 1982. De partij besefte goed het belang van de vrouwenbond. Menige propagandaronde startte met een algemene vergadering van de vrouwen, waarop de zittende burgemeester samen met zijn schepenen het liberaal programma voor de komende zes jaar kwam voorstellen. Voorbeelden hiervan vinden we in de ambtstermijnen van zowel Maurice en Jean Lippens als van Oswald Adriaensen. De traditionele waarden en de verwezenlijkingen van het liberale bestuur werden op deze meetings benadrukt. Als Jean Lippens in september 1938 zeer enthousiast werd onthaald op een algemene vergadering en zijn verkiezingsprogramma voorstelde, vatte Maria De Mey-Coppens het hoofdthema voor de vrouwen als volgt samen: “Gaan kiezen voor een gemeentebestuur dat handelt als een goede huisvrouw”, die “spaarzaam, bedacht, nauwkeurig en offervaardig voor man en kinderen” is. Om de relaties tussen de (toenmalige) mannenwereld van de partij met die van de grootste vereniging in Moerbeke in goede banen te leiden, werden vanaf de jaren dertig een aantal vertegenwoordigsters van de vrouwenbond ofwel rechtstreeks aangeduid als lid van het partijbureau, ofwel eens per maand uitgenodigd als waarnemer op die vergaderingen. De vrouwenbond heeft zoals reeds vermeld vanaf 1926 continu een vertegenwoordiger in de gemeenteraad, beginnend met Augusta Hellebuck-Cappaert die tot net voor haar overlijden in 1947 in functie bleef. Deze onderwijzeres was in de vooroorlogse periode ongetwijfeld één van de meest actieve liberale dames in Moerbeke. Zij was ondermeer lid van het partijbestuur, secretaris van de vrouwenbond (van de stichting tot haar overlijden), bestuurslid van het Werk van het Kledingstuk, de Schoolsoep, de Raad voor Zuigelingen (later het Kinderheil) en de Huishoudschool. Zij was lid van de voogdijraad van het gerechtelijk kanton Lochristi en van het redactiecomité van De Kleine Moerbekenaar. Als huldeblijk verspreidde de vrouwenbond een intekenlijst om een grafmonument op te richten en deze bracht bij afsluiting in juni 1948 meer dan vijftienduizend frank op. In de bond werd zij als secretaris opgevolgd door Maria De Mey-Coppens, die ook haar plaats innam in het gemeentebestuur (in 1952) en in tal van andere organisaties. Andere vertegenwoordigers van de vrouwen in de gemeenteraad waren onder meer Louise Geerts-De Schepper (schepen van 1983 tot 1988), Liliane de Potter(schepen van 1989 tot 2010), Elsie Boënne, Greta Thierens, Anna Vande Voorde, Dominique Adriaensen (schepen van 2011 tot 2012), Inge Mertens (schepen in 2013) en Sarah Poppe (schepen sinds 2013).

bronnen: ‘170 jaar liberaal bestuur’